Na half jaar mag Concertgebouworkest weer optreden voor publiek, en het hoort dat het goed is

deVolkskrant
Guido van Oorschot
17.04.2021

350 geteste gelukkigen waren vrijdagavond getuige van het debuut van de IJslandse pianist Víkingur Ólafsson.



Dirigent Paavo Järvi en pianist Víkingur Ólafsson bij het Concertgebouworkest.
Beeld Milagro Elstak

Vrijdagavond rond tien over half negen zakt pianist Víkingur Ólafsson op zijn kruk voor een toegift. Vanwege de avondklok, zegt hij in de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw, maakt hij het niet te lang. Hij speelt een zachte b, dan een verlegen fis en daar verrijzen de contouren van een delicate Bach: het Adagio uit de Vierde triosonate, eigenlijk voor orgel.


Eén man, één piano, Bach die spreekt. Ai, dat komt binnen. Op slag verstrakken de gezichten van de musici om de IJslandse pianist heen. Het zijn de leden van het Koninklijk Concertgebouworkest, die voor het eerst sinds oktober 2020 weer publiek zien. De ontroering breidt zich uit onder de 350 gelukkigen in de zaal. Ze zitten hier dankzij de pilot Testen voor toegang. Na een halfjaar onthouding hadden ze het er graag voor over: eerst langs de teststraat voor een staafje in de neus, dan met het bewijs van virusvrijheid naar binnen.

Intussen nadert Víkingur Ólafsson de climax. Bach en zijn pianobewerker August Stradal mengen steeds meer bas bij, de motieven worden luider. Plotseling zakt de maalstroom terug in de tover van het begin. De dissonant waarmee Bach het slot inleidt wordt de genadeslag. Opperste spanning – waarna vochtige ogen.

Laat dorknopers die kunst wegzetten als een niet-vitale functie even terugkijken via de site van het orkest. Pakken ze meteen Mozarts kwikzilverige Pianoconcert nr. 24 mee. In normale tijden, in een normaal gevulde zaal, met een normale akoestiek, hadden we wellicht gemopperd over een pianist met een al te poezelige aanpak. Nu volstaat: de bij het orkest debuterende Víkingur Ólafsson greep zijn publiek bij het nekvel.

Dat deden ook de welhaast vergeten klanksensaties uit de Derde symfonie van Robert Schumann, dat brok romantiek uit 1851. Hoe mooi, tokkelende contrabassen! Wat hebben we ze gemist, ronkende hoorns en trombones! En o ja, zo zoemt vriendschap tussen cello’s en fagotten.

In normale tijden hadden we gespeculeerd of de Ests-Amerikaanse gastdirigent Paavo Järvi op het lijstje hoorde van gedroomde chef-dirigenten. Hij moet goed liggen bij het orkest dat hem in november 2019, het kon nog net, meesleepte op tournee naar Taiwan en Japan. Nu volstaat: Järvi joeg zoveel energie en poëzie door Schumann, dat het publiek hem juichend, fluitend en voetroffelend bedankte.

De euforie doofde om twee minuten over half tien. Enigszins chaotisch repte men zich naar de uitgang. Nog een halfuurtje tot de avondklok. Dat ging vast niet iedereen redden.

Comments

Popular Posts