CD-recensie (EFO Shostakovich)
opusklassiek.nl
Aart van der Wal
02.2018
Sjostakovitsj/Stasevitsj: Sinfonietta op. 110b (bewerking van het Strijkkwartet nr. 8 voor strijkorkest en pauken) - Symfonie nr. 6 in b, op. 54
Estonian Festival Orchestra o.l.v. Paavo Järvi
Alpha 389 • 57' •
Opname: juli 2016 (symfonie) en augustus 2017 (Sinfonietta), Parnü Concert Hall (Estland)
Het meest interessante onderdeel van deze cd is de Sinfonietta die is gemodelleerd naar het Strijkkwartet nr. 8 in c, op. 110 (de bijnaam 'Dresden Quartet' zou hier niet hebben misstaan, maar dit terzijde), in deze door Abram Stasevitsj in 1961 gemaakte bewerking voor strijkorkest en pauken (in de beide bijna gewelddadige middendelen laten die de pannen bijna van het dak vliegen). Dit is dus een beduidend ander arrangement dan dat van Rudolf Barshai - evenals Stasevitsj vriend en vertrouweling van Sjostakovitsj – dat als ‘Kamersymfonie' op. 110a de wereld heeft veroverd. In beide gevallen geldt dat de componist er zelf zijn uitdrukkelijke zegen aan heeft gegeven. Of hij er echt serieus naar heeft gekeken en wel of niet nog nadere aanwijzingen heeft gegeven (die dan wel of niet zijn opgevolgd) weten we niet en dus zegt het al met al weinig over de autoriteit van deze bewerkingen (die zijn immers van vreemde hand), maar enig gewicht legt dit natuurlijk wel in de schaal. Terwijl er altijd wel voor- en tegenstanders van dergelijke transcripties zijn. Wat in ieder geval objectief vaststaat is dat de natuurlijke intimiteit van het strijkkwartet (zelfs in de meest heftige passages, en die zijn er heel veel in zowel het allegro molto als het allegro) in een uitvoering door een (vrij groot) strijkensemble goeddeels wel verloren moet gaan. Zelfs het toevertrouwen van specifieke passages aan de soloviool helpt dan niet echt. In het geval van Stasevitsj komt daar nog de soms erg dominante rol van de pauken bij, wat er verder toe bijdraagt dat het oorspronkelijke opus in een geheel ander perspectief, zelfs beduidend meer symfonisch perspectief wordt geplaatst. Het Estlandse festivalorkest onder Paavo Järvi doet daar nog een extra schepje bovenop: de dynamische contouren worden tot het uiterste opgevoerd, het discours nog verder aangedreven door de bijzonder scher geprofileerde frasering en ritmiek. Het is een intense, maar ook zeer somber gekleurde lezing waarin de contrasten naar grote hoogten worden gevoerd en het rusteloze karakter ook in de drie langzame delen evident is. Zeer idrukwekkend, maar ook fantastisch en wel in zijn dubbele betekenis: grillig en fenomenaal.
Anders dan in de Sinfonietta zoeken Paavo Järvi en het orkest in de Zesde symfonie de expressieve grenzen niet op en geven in plaats daarvan een bijna ‘klassieke' lezing, waarin de lichtheid mag domineren. Dat klopt ook: het is de enige symfonie van de vijftien die zich mag verheugen in een zekere mate van lentetooi, plezier en zelfs jeugdig elan. Dat tezamen maakt het nog niet Sjostakovitsj' ‘Pastorale', maar de afgegeven boodschap is niettemin duidelijk. In hoeverre deze tamelijk lichtvoetige symfonie zich goed laat combineren met de zwaarwichtige sinfonietta? Wie van forse tegenstellingen houdt hoeft zich in ieder geval niet te beklagen.
Het festivalorkest kent een speciale geschiedenis. Het begon allemaal in Parnü, een door toeristen veel bezocht pittoresk kustplaatsje aan de Baltische Zee, ten zuiden van Tallinn. Daar komt iedere zomer de muzikale Järvi-dynastie, met vader Neeme, zijn eveneens dirigerende beide zoons Paavo en Kristjan, en de dochter, de fluitiste Maarika, bijeen om daar de vakantie door te brengen. Parnü is voor velen een favoriete vakantieplek geweest en gebleven, terwijl ook de jonge generatie er geniet van de beschutte baai, de vele parken en de omliggende bossen. Ook kunstenaars hielden zich er tijdens het Sovjetregiem graag op, waaronder David Oistrakh en…Dmitri Sjostakovitsj. Het was in dat tijdperk feitelijk de enige vakantieplek waar men zo dicht mogelijk bij de westerse sfeer waande. Paavo memoreert daarbij zijn ontmoeting met Sjostakovitsj, samen met zijn vader, in 1973 in Parnü. De bij die gelegenheid gemaakt foto bevindt zich in het familiealbum. Achter de camera stond toen Gustav Ernesaks, de Estse koordirigent en componist, wiens lied ‘Mu isamaa on minu arm' tijdens de Sovjetbezetting het officieuze volkslied voor alle Esten zou worden.
In 1980 weken de Järvi's uit naar de VS en in de daarop volgende jaren werd Parnü voor hen niet meer dan een dierbare herinnering op afstand. Maar na de val van de Sovjet-Unie en de hernieuwde onafhankelijkheid van Estland konden de Järvi's weer onbezwaard naar hun vaderland terugkeren. Vader Neeme nam toen al snel het initiatief tot de oprichting van een masterclass academie in Parnü, die in 2011 kon worden uitgebreid naar een zomerfestival met het daartoe speciaal opgerichte festivalorkest als muzikaal middelpunt. In dat orkest zitten jonge Estse musici broederlijk naast uitgenodigde topmusici uit andere landen. Alsof er een nieuwe familie was geboren. Het succes van deze opzet was groot, met name door het goed gekozen scenario dat we ook kennen van het Concertgebouworkest: ‘Side by Side', jonge, veelbelovende musici die de kans krijgen om in het orkest samen te spelen met de internationale elite op dit gebied. Met dien verstande dat het bij het KCO precies andersom verloopt: daar worden de jonge talenten van heinde en verre uitgenodigd om mee te spelen in het orkest, terwijl in Parnü de topmusici juist van elders komen. Waar het echter uiteindelijk om gaat is dat het een leerproces is dat deze smeltkroes van nationaal en internationaal talent zijn synergetische vruchten afwerpt en geografische grenzen eenvoudig wegvallen. Dat is trouwens ook het mooie van muziek: dat iedereen dezelfde taal kan spreken. Maar voor het publiek gaat het uiteindelijk toch om de artistieke kwaliteit van het ensemble en die is, de voorliggende cd bewijst het uitdrukkelijk, bijzonder hoog. Terecht ook dat de paukenist, Madis Metsamart, in het cd-boekje een aparte vermelding krijgt, want zijn belangrijke rol in met name de Sinfonietta verdient dat zonder meer.
Aart van der Wal
02.2018
Sjostakovitsj/Stasevitsj: Sinfonietta op. 110b (bewerking van het Strijkkwartet nr. 8 voor strijkorkest en pauken) - Symfonie nr. 6 in b, op. 54
Estonian Festival Orchestra o.l.v. Paavo Järvi
Alpha 389 • 57' •
Opname: juli 2016 (symfonie) en augustus 2017 (Sinfonietta), Parnü Concert Hall (Estland)
Het meest interessante onderdeel van deze cd is de Sinfonietta die is gemodelleerd naar het Strijkkwartet nr. 8 in c, op. 110 (de bijnaam 'Dresden Quartet' zou hier niet hebben misstaan, maar dit terzijde), in deze door Abram Stasevitsj in 1961 gemaakte bewerking voor strijkorkest en pauken (in de beide bijna gewelddadige middendelen laten die de pannen bijna van het dak vliegen). Dit is dus een beduidend ander arrangement dan dat van Rudolf Barshai - evenals Stasevitsj vriend en vertrouweling van Sjostakovitsj – dat als ‘Kamersymfonie' op. 110a de wereld heeft veroverd. In beide gevallen geldt dat de componist er zelf zijn uitdrukkelijke zegen aan heeft gegeven. Of hij er echt serieus naar heeft gekeken en wel of niet nog nadere aanwijzingen heeft gegeven (die dan wel of niet zijn opgevolgd) weten we niet en dus zegt het al met al weinig over de autoriteit van deze bewerkingen (die zijn immers van vreemde hand), maar enig gewicht legt dit natuurlijk wel in de schaal. Terwijl er altijd wel voor- en tegenstanders van dergelijke transcripties zijn. Wat in ieder geval objectief vaststaat is dat de natuurlijke intimiteit van het strijkkwartet (zelfs in de meest heftige passages, en die zijn er heel veel in zowel het allegro molto als het allegro) in een uitvoering door een (vrij groot) strijkensemble goeddeels wel verloren moet gaan. Zelfs het toevertrouwen van specifieke passages aan de soloviool helpt dan niet echt. In het geval van Stasevitsj komt daar nog de soms erg dominante rol van de pauken bij, wat er verder toe bijdraagt dat het oorspronkelijke opus in een geheel ander perspectief, zelfs beduidend meer symfonisch perspectief wordt geplaatst. Het Estlandse festivalorkest onder Paavo Järvi doet daar nog een extra schepje bovenop: de dynamische contouren worden tot het uiterste opgevoerd, het discours nog verder aangedreven door de bijzonder scher geprofileerde frasering en ritmiek. Het is een intense, maar ook zeer somber gekleurde lezing waarin de contrasten naar grote hoogten worden gevoerd en het rusteloze karakter ook in de drie langzame delen evident is. Zeer idrukwekkend, maar ook fantastisch en wel in zijn dubbele betekenis: grillig en fenomenaal.
Anders dan in de Sinfonietta zoeken Paavo Järvi en het orkest in de Zesde symfonie de expressieve grenzen niet op en geven in plaats daarvan een bijna ‘klassieke' lezing, waarin de lichtheid mag domineren. Dat klopt ook: het is de enige symfonie van de vijftien die zich mag verheugen in een zekere mate van lentetooi, plezier en zelfs jeugdig elan. Dat tezamen maakt het nog niet Sjostakovitsj' ‘Pastorale', maar de afgegeven boodschap is niettemin duidelijk. In hoeverre deze tamelijk lichtvoetige symfonie zich goed laat combineren met de zwaarwichtige sinfonietta? Wie van forse tegenstellingen houdt hoeft zich in ieder geval niet te beklagen.
Het festivalorkest kent een speciale geschiedenis. Het begon allemaal in Parnü, een door toeristen veel bezocht pittoresk kustplaatsje aan de Baltische Zee, ten zuiden van Tallinn. Daar komt iedere zomer de muzikale Järvi-dynastie, met vader Neeme, zijn eveneens dirigerende beide zoons Paavo en Kristjan, en de dochter, de fluitiste Maarika, bijeen om daar de vakantie door te brengen. Parnü is voor velen een favoriete vakantieplek geweest en gebleven, terwijl ook de jonge generatie er geniet van de beschutte baai, de vele parken en de omliggende bossen. Ook kunstenaars hielden zich er tijdens het Sovjetregiem graag op, waaronder David Oistrakh en…Dmitri Sjostakovitsj. Het was in dat tijdperk feitelijk de enige vakantieplek waar men zo dicht mogelijk bij de westerse sfeer waande. Paavo memoreert daarbij zijn ontmoeting met Sjostakovitsj, samen met zijn vader, in 1973 in Parnü. De bij die gelegenheid gemaakt foto bevindt zich in het familiealbum. Achter de camera stond toen Gustav Ernesaks, de Estse koordirigent en componist, wiens lied ‘Mu isamaa on minu arm' tijdens de Sovjetbezetting het officieuze volkslied voor alle Esten zou worden.
In 1980 weken de Järvi's uit naar de VS en in de daarop volgende jaren werd Parnü voor hen niet meer dan een dierbare herinnering op afstand. Maar na de val van de Sovjet-Unie en de hernieuwde onafhankelijkheid van Estland konden de Järvi's weer onbezwaard naar hun vaderland terugkeren. Vader Neeme nam toen al snel het initiatief tot de oprichting van een masterclass academie in Parnü, die in 2011 kon worden uitgebreid naar een zomerfestival met het daartoe speciaal opgerichte festivalorkest als muzikaal middelpunt. In dat orkest zitten jonge Estse musici broederlijk naast uitgenodigde topmusici uit andere landen. Alsof er een nieuwe familie was geboren. Het succes van deze opzet was groot, met name door het goed gekozen scenario dat we ook kennen van het Concertgebouworkest: ‘Side by Side', jonge, veelbelovende musici die de kans krijgen om in het orkest samen te spelen met de internationale elite op dit gebied. Met dien verstande dat het bij het KCO precies andersom verloopt: daar worden de jonge talenten van heinde en verre uitgenodigd om mee te spelen in het orkest, terwijl in Parnü de topmusici juist van elders komen. Waar het echter uiteindelijk om gaat is dat het een leerproces is dat deze smeltkroes van nationaal en internationaal talent zijn synergetische vruchten afwerpt en geografische grenzen eenvoudig wegvallen. Dat is trouwens ook het mooie van muziek: dat iedereen dezelfde taal kan spreken. Maar voor het publiek gaat het uiteindelijk toch om de artistieke kwaliteit van het ensemble en die is, de voorliggende cd bewijst het uitdrukkelijk, bijzonder hoog. Terecht ook dat de paukenist, Madis Metsamart, in het cd-boekje een aparte vermelding krijgt, want zijn belangrijke rol in met name de Sinfonietta verdient dat zonder meer.
Comments